woensdag 18 maart 2015

De renner

"Meyrueis, Lozère, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. 
Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me."  
Tim Krabbé in de Renner

Iedereen die me een beetje kent weet dat ik en de racefiets onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor iemand die me niet kent is het toch altijd een verrassing. De verhuizer die ons hielp bij het uitpakken van alle dozen toen we onze woning introkken verloor bijna al zijn gouden tanden van verbazing elke keer als er weer een fiets uit de verpakking kwam. Toen ik ‘m vertelde dat ik zopas nog een fiets had y en er twee in Nederland waren achtergebleven kwam hij bijna niet meer bij van het lachen. ‘Crazy flying Dutchmen’ dacht ik hem te horen zeggen. Zijn collega, de teamleider, adviseerde me met klem om niet met de fiets op de openbare weg te gaan. Hij wilde dat ik niet de volgende was die in het nieuws omdat ik geschept zou zijn door een auto. Atlanta was autoland en voor fietsers was er geen plaats.

En waar of niet, toen ik in die tijd de omgeving verkende met de auto was het een schok om iemand op een fiets te zien. Vanuit die positie leken me het linkse excentriekelingen belust op sensatie met weinig waarde voor hun eigen leven. Anderzijds was het toch de liefde voor de fiets die het aan het langste eind trok en geholpen door collega Richard maakte ik mijn eerste tochtjes om Alpharetta en Johns Creek. Eerst op het enige fietspad in de buurt, the big-creek trail. Niet echt een success. Niet alleen geldt er een maximum snelheid van 24 km/uur en kan je alleen maar heen en weer. Ook is dit pad vol met (hoe zal ik me netjes uitdrukken?) iets minder goede fietsers wat het nog gevaarlijker maakt dan de openbare weg.

Gelukkig bleken er ook wat minder drukke wegen te zijn en begon ik voorzichtig wat rondjes te maken.  Hierbij hield ik me vooral netjes aan de geldende regels en waarden. Ik voelde me op mijn racefiets toch vooral een gast en het voelde niet goed om al te veel rechten of ruimte op te eisen. Zo reed ik strak rechts (indien mogelijk zelfs rechts van de streep die de weg scheidt met de berm), stopte netjes voor de vele stopborden (doe ik niet eens met de auto) en door rood rijden was helemaal uit den boze (wat heel wat zegt voor een geboren en getogen Amsterdammer). En eerlijk gezegd beleefde ik niet veel meer incidenten dan in Nederland. Auto’s passeren bij voorkeur zover mogelijk links van een fietser en indien mogelijk geheel op de andere weghelft. Dat dit dan weer een aantal bijna ongelukken met tegemoet komend verkeer oplevert mag de pret niet drukken. Verder veel reacties als een opgestoken duim of een ‘good job’ door een autoraampje. Blijkbaar zie ik er op een racefiets nog steeds uit als iemand die zeer serieus een sport beoefent en winnaars (of diegene die het proberen te zijn) hebben altijd een streepje voor in de VS. Richard en zijn lokale fietsmaat hebben daarentegen tijdens een van hun tochten wel wat klein geld naar hun hoofd gekregen. Misschien was de gooier een wielerkenner die dacht dat hun materiaal wel wat investeringen kon gebruiken. Richard vermoedde zelf dat de filantroop dacht dat ze geen auto betalen konden...

De fietsmaat van Richard (die trouwens ook Richard heet) had trouwens een knipperen LED lampje op zijn racefiets gemonteerd en adviseerde dit ook te doen. En hoewel dit gebruik zelfs onder wedstrijdrijders algemeen is ontgaat mij de nut er van. Ik geloof niet dat een zwak knipperend lampje overdag zo veel uitmaakt. En s’nachts is er zo weinig straatverlichting dat met of zonder lichtje het levensgevaarlijk is om je met een fiets op de weg te begeven. Ik heb na 15 maanden nog nooit een fietser in de nacht gezien (maar misschien hebben ze geen licht...)

Verder opvallend is dat men tijdens mijn tochtjes elkaar veel meer groeten. Niet alleen wielrenners onder elkaar (wat in Nederland normaal is) maar ook alle soorten fietsers, joggers, wandelaars en zelfs motorrijders. Alsof we met elkaar een soort geheim verbond hebben gesloten tegen de bestaande orde, de automobiel en haar volgers.

Na een paar maanden wat alleen te hebben rondgetoerd kwam ik meer in contact met andere wielrenners en de lokale wielrenner cultuur maar daarover later meer...


donderdag 5 maart 2015

How to bluff your way into America: 6 - Niet functioneel bloot


Over het algemeen hebben Amerikanen één stelregel, te weten ‘meer is beter’. De enige uitzondering die ik ken is het dragen van kleding. Afgelopen zomer konden collega’s van me niet wachten om zich in een korte broek en T-shirt te hijsen, zelfs als we nog bij de klant waren. Vliegtuigen worden over het algemeen meer bevolkt met bermuda’s dan met iets anders. En blijkbaar in het anders zo preutse Amerika is het blijkbaar heel normaal als je dochter van 16 met zo min mogelijk lichaamsbedekking een latte bij de Starbucks haalt. Wellicht voelen ze het dragen van kleding als een stijlkeuze, een keuze die liever niet gemaakt wordt.

En als je hier niet aan meedoet ben je blijkbaar niet Amerikaans. Regelmatig wordt me ingewreven dat ik een ‘European look’ heb, wat dat dan ook moge zijn. Ik denk dat mijn lange broek er zeker mee te maken heeft.

Nu we weer een aantal koude weken in Atlanta achter de rug hebben viel me op dat een aantal buurtbewoners zich qua kleding  nog steeds niet hebben aangepast aan de soms snijdende kou.  Op deze manier lijkt de korte broek meer een statement te worden voor vrijheid en eigen keus. Het is als het ware tegen het juk van de gevestigde orde. Anderzijds hebben ze wel misschien meer hekel aan warmte wat ook een voorkeur voor ijsblokjes in de frisdrank (zie on the rocks!) verklaart

Vreemd genoeg is het wel zo dat ik afgelopen zomer vaak meer gekleed ging dan in de winter. Dit komt omdat de airco’s bij bedrijven of restaurants zo wat altijd op standje 'Noordpool' staan. Zelfs in hartje zomer bij een temperatuur 35 klein nulletje zee, neem ik altijd een trui of vest mee. Toen ik hier voor de zoveelste keer over klaagde wist mijn gezelschap me te melden dat er ook een functionele reden voor  was. De meeste gebouwen in de VS zijn grotendeels van hout en in de warme vochtige zomer van het zuiden heb je de ideale leefomgeving voor veel ongedierte. Met het ‘opstoken’ van de airco verleng je de levensduur van de vestiging (en verkort je die van het ongedierte).

Links- of rechtsom, blufles zes, korte broek... 12 maanden per jaar.